Poëzie voor Cy Twombly

I

Gaeta. De brand van de tong. Noemt wat geen naam heeft. Daar waar alles is weggegaan. Slechts ruïne is. Schijnbaar natuur. Niet helemaal dood. Tijdloos landschap. Beeld zonder land. Overstelpt met de lach van halfgoden – en de slaap van stenen. Antieke bloeitijden komen en gaan. Pellen de vorm tot zijn primitieve vorm verschijnt. Smorende zee bij het ruisen van een gestage bries. Badend in de floers van licht. Wie heeft het over een slachting ?

II

Het geel zit in het ei en het oog is open. Gaeta. Ik roep je naam op. Je licht. Je land. Wat me maakt tot wat il ben. De dagen waarop ik me koesterde in de warme zon, uit je bodem de herinnering puurde aan Aeneas, zuigend aan de borst van zijn min. / ach ! gezegend verleden / Toen viel ik uit de boom. Opgeraapt door uw ogen. Aangetrokken door uw lippen. Eigenlijk : door de dichter van de tak geplukt. Verloren paradijs. Louter leugen. Ik weet niet. Of hij nu van mij houdt of van zijn blik.

III

Naakt. Blootgesteld. Op een ontaarde achtergrond. Met doorgesneden keel. Zonder tuin, of geheim. Dichterlijke utopie. Geel is mijn wapenrusting. De enige sluier die ons scheidt. Terwijl mijn schaduw buiten mezelf een ander duister ik aftekent. En mijn blaadjes verdorren – geen inspiratie meer. Een mijn bloesems verwelken, vanwege de wind. En wat me de naam ‘bloem’ schonk voor uw ogen uiteenvalt. Sic morieris, zo staat in de boeken geschreven. Als je de kans krijgt te rijpen, bloem, dan word je vrucht na je dood.

IV

Alsof mijn dood geen realistich schilderij was. Alsof hij een ander leven verborgen hield. Vreemd lichaam dat ik zou dragen als een ster verdwenen uit de nacht. Het had een oud doek kunnen zijn. De herinnering heruitvinden aan een kleine Hollandse meester met een voorliefde voor citrusvruchten, die geduldig zocht naar het vergeten hart van de materie. Ik benijd de zeesterren om hun schijnslaap. Hemelse fossielen diep in oceanen verscholen. Nachtelijke spiegelingen van een eindeloos beeld. Dromerig.

V

De schande je vrouwelijkheid te verliezen ! Je begrijpt dat het een wat bitter gevoel achterlaat. Ik ben een appel die de waarheid zegt. Een pittig, geurig zonnetje met dikke schil. Mijn sap zal zeggen waar ik vandaan kom. Verminkt en leeggebloed door uw toedoen draag ik in mij de smaak van uw vraatzucht. Het werk van het licht is mijn getuige : de brand van de tong zal ten slotte uw ogen verschroeien.

VI

brandende tong / memoriaal / we zullen leven van wat is geweest /

 

(vertaald uit het Frans door Katelijne De Vuyst)